MODERNE DIERENPARKEN,

EEN AFSPIEGELING VAN DE MAATSCHAPPIJ

 

8 Discussies rond collectiebeheer

 

8.1 Geboortebeperkende maatregelen in de dierentuin

Overschot

Aanvulling van een collectie dieren uit het wild is veelal onmogelijk door de wetgeving (ondermeer de Flora- en Faunawet) en druist ook in tegen de politiek van de moderne dierentuin.

Omdat veel dieren zich goed voortplanten dreigt echter vaak een overschot, als dat er al niet is. De “surplus”dieren kunnen niet meer in de eigen tuin of in andere dierentuinen geplaatst worden. Men weet vaak welke soorten er moeilijk te plaatsen zijn en met name bij deze dieren wordt geboortebeperking toegepast. Meestal gebeurt dit in overleg met de coördinator van het fokprogramma.

Het actief afremmen van de voortplanting speelt voornamelijk een rol bij zoogdieren. Een dreigend overschot bij vogels of reptielen is makkelijker in de hand te houden door gewoonweg de eieren niet te laten uitbroeden.

Andere redenen

Het plaatsingsprobleem van dieren is overigens niet de enige reden om geboortebeperking toe te passen. Dierentuin willen graag een gezonde populatie. Inteelt dient voorkomen te worden, maar dat geldt ook voor een te sterke vertegenwoordiging van één mannelijk dier of een bepaalde man/vrouw-combinatie, de zogenaamde “lijnen”. In het kader van internationale fokprogramma’s, zoals bij het Przewalskipaard Equus przewalskii, worden dieren van dergelijke lijnen vaak afgewezen om voorlopig geen nakomelingen te krijgen. Ook een ongewenste erfelijke afwijking, zoals een afwijkende vachtkleur, kan een reden zijn om geboortebeperking toe te passen. Andere redenen zijn vaak gedragsproblemen, zoals slechte moederzorg of onderlinge agressie.

Enquête

In 1992 is in acht Nederlandse dierentuinen een enquête gehouden over geboortebeperkende maatregelen bij  zoogdieren (GERLOFSMA et al, 1994). De voornaamste redenen voor geboortebeperking waren behalve een overschot aan dieren: gedragsproblemen, voorkomen van inteelt, het stoppen van oververtegenwoordigde lijnen, erfelijke afwijkingen en diergeneeskundige indicaties. Dat jaar werd voornamelijk geboortebeperking toegepast bij vleeseters (carnivoor) en dan met name de grote katachtige. De hoefdieren volgden op een goede tweede plaats. Op enige afstand kwamen de mensapen. De knaagdieren sloten de rij.

De pil

Een van de meest gebruikte geboortebeperkende methode is die van de “hormonale geboortebeperking” ofwel de “pil”. De pil bevat het zwangerschapshormoon progesteron. Het vrouwelijke dier dat met progesteron wordt behandeld, verkeerd dus in een soort drachtige toestand. Bronst, krolsheid of loopsheid treden niet meer op en het vrouwtje is langer dan normaal niet meer aantrekkelijk voor de mannetjes.

De hiërarchie bij sociaal levende dieren is meestal gebaseerd op sexuele onderwerping van de vrouwtjes tijdens de bronstperiode. Als deze bronstperiode uitblijft komt de hiërarchie en daarmee de rust in de groep vaak onder druk te staan. Dit uit zich door agressie van de vrouwtjes tegenover het lijdende mannetje; een dergelijk gedrag werd gezien bij de leeuwen van Artis.

Naast gedragsveranderingen zijn er nog meer bijwerkingen van progesteron: gewichtstoename en een verhoogd risico op suikerziekte en kanker aan melkklieren en baarmoeder.

Het toedienen van progesteron

Er zijn verschillende manieren om progesteron toe te dienen: tabletten, injecties en zogenaamde implantaten. Implantaten zijn siliconen staafjes die onder de huid geplaatst worden en dan gedurende enkele jaren progesteron afgeven. Als men stopt met het geven van progesteron komt het vrouwtje na enige tijd gewoon weer in de bronst. Dit is een belangrijk voordeel van progesteron. Daarnaast is het relatief goedkope methode en is het makkelijk toe te passen door de vele manieren van toediening en de verschillen in werkingsduur.

Scheiden der seksen

Een andere veel gebruikte en snel terug te draaien methode voor geboortebeperking is die van het “scheiden der seksen”. Het scheiden van mannetjes en vrouwtjes is zeker nodig gedurende de bronst. Sommige diersoorten hebben niet echt een bepaalde bronstperiode, maar zijn het hele jaar door vruchtbaar. Dit ziet men vooral bij bepaalde grote katachtigen. De gedragsproblemen die vaak optreden bij het scheiden der seksen zijn te wijten aan de onnatuurlijk lange periode van scheiding. Door het verrijken van de omgeving kan men gedragsproblemen proberen te voorkomen.

Solitaire dieren

Gestoord gedrag in de dierentuin verwacht je zeker bij dieren die normaal in een groep leven , maar je ziet ze als solitaire dieren. De “ijsberende” tijger Panthera tigris is daarvan een treffend voorbeeld. Toch is het vaak mogelijk om meerdere solitaire dieren samen te huisvesten. Dat lost de gedragsproblemen voor een deel op. Het houden van mannengroepen

Is mogelijk bij die diersoorten waarbij dat in de natuur ook voorkomt, Zoals bijvoorbeeld bij leeuwen Panthera leo en gorilla’s Gorilla gorilla. Het (langdurig) scheiden der seksen is gezien de gedragsproblemen een maatregel waar niet te licht over gedacht moet worden.

Castratie en sterilisatie

“Castratie” of “sterilisatie” zijn ingrijpende methodes van geboortebeperking. Het grootste nadeel van deze methodes: er is geen weg terug.

Bij castratie worden bij de mannetjes de teelballen en bij vrouwtjes de eierstokken verwijderd (in de volksmond wordt dit bij honden en katten vaak “sterilisatie” genoemd). Dit houdt in dat het betreffende dier geen geslachtshormonen meer maakt en zijn geslachtsdrift verliest, maar ook de uiterlijke kenmerken die daar bijhoren. Zo raakt een leeuw na castratie zijn manen kwijt. Dat gebeurt niet na sterilisatie. Bij deze methode worden namelijk de zaadleiders (of bij de vrouwtjes de eileiders) onderbroken. Dit houdt in dat het dier niet meer vruchtbaar is, maar door de aanwezigheid van teelballen of eierstokken wel zijn/haar geslachtsdrift en geslachtskenmerken behoudt. Castratie of sterilisatie wordt vaak gedaan bij dieren van een oververtegenwoordigde lijn, om diergeneeskundige redenen of om dieren alsnog in de groep te houden. Door verlies van geslachtsdrift bij gecastreerde mannen is het vaak moeilijk om die dieren in de groep te handhaven. Gesteriliseerde dieren zijn makkelijker in de groep te handhaven en dan natuurlijk zonder dat ze kunnen fokken.

Immunocontraceptie

Een methode van geboortebeperking die in de Nederlandse dierentuinen nog niet veel wordt toegepast is die van de “immunocontraceptie”. In Diergaarde Blijdorp lopen de eerste experimenten. “Contraceptie”is een duur woord voor geboortebeperking en ”immuno” houdt in dat het afweersysteem van het dier gebruikt wordt om dit te bereiken. Het afweersysteem reageert op binnendringend lichaamseiwit door het produceren van afweereiwit of antilichamen door de witte bloedcellen. Deze antilichamen schakelen het vreemde eiwit uit. Bij immunocontraceptie wordt het eiwit van varkenseicellen ingespoten bij een vrouwelijk dier. Het lichaam van het vrouwtje reageert hierop door antilichamen te maken. Deze hechten ook aan het eiwit dat aan de buitenkant van de eigen eicel zit. Daardoor kunnen spermacellen niet meer in de eicel dringen zodat er geen bevruchting plaatsvindt. De methode werkt ongeveer een jaar. Als voor het einde van dat jaar een herhalingsinjectie wordt gegeven , wordt de werking met een jaar verlengd. De methode werkt bij paarden, herten en mensapen. Er zijn echter ook dieren waarbij het niet werkt, bijvoorbeeld konijnen. Verder onderzoek op dit terrein is druk gaande.

Spiraaltjes en pluggen

Naast deze vier bekendste methoden zijn er ook nog enkele andere interessante methoden. Zo is een keer bij een gorillavrouwtje in Blijdorp een “menselijk” spiraaltje geplaatst. Het desbetreffende vrouwtje werd niet drachtig. Het spiraaltje veroorzaakt een permanente irritatie van de baarmoeder die de normale ontwikkeling van het embryo tegengaat. Het spiraaltje is net als bij mensen niet 100% betrouwbaar.

Een methode die nog niet in de Nederlandse dierentuinen wordt toegepast is die waarbij kleine siliconenpluggen in de zaadleiders van het mannetje worden geplaatst. Deze pluggen sluiten de zaadleiders af. Na enige tijd kunnen ze weggehaald worden en is het mannetje weer vruchtbaar (“gouden kraantje”). In vergelijking met sterilisatie is dat een groot voordeel. Het teveel aan dieren in de dierentuinen betreft meestal mannelijke dieren en mogelijk kan deze methode zijn steentje bijdragen om dit probleem voor een deel op te lossen. Ook naar deze zaadleiderpluggen is verder onderzoek gaande.

 

Geboortebeperking blijft nodig in de huidige dierentuinen. Met de hierboven beschreven methoden kan de dierentuin, de voor- en nadelen afwegend, aardig uit de voeten om de geboorten binnen de perken te houden. Zo hoeft de “bittere pil”van euthanasie van veelal gezonde dieren niet te vaak geslikt te worden.

 


8.2 Euthanasie: een laatste alternatief bij een verantwoord collectiebeheer

 Al langere tijd is er in de dierentuinwereld een stroming die juist pleit voor het selectief toepassen van euthanasie.

In de eerste Harpij van 1991 schreef prof. Jan van Hooff er al over in het artikel “Dierentuinen zijn gedragmusea”. Hij stelde toen onder meer: als je twee beren hebt in een kooi, dan kun je die jaar in jaar uit tegen elkaar aan laten staren.

Je kunt ze ook toestaan elke drie jaar jonkies te krijgen. Ze kunnen dan de belevingsrijkdom van het omgaan met die jongen ervaren. Na een gelukkig half haar slapen de jongen toevalligerwijze in, zonder te kunnen beseffen wat hun overkomt. Het betekent wel dat die twee beren telkens en telkens in een wisselwerking verkeren met opgroeiende jongen die rong hun heen dollen. Natuurlijk schrijft Van Hooff in het artikel dat het ook een ethische afweging betreft. Veel verzorgers zouden euthanasie om gevoelsredenen niet zien zitten. Van Hooff meent echter dat een zachte dood voor dieren die geen bewuste angst voor het sterven kennen, geen groot probleem is. Het artikel is al weer enige jaren oud. Zijn we inmiddels verder?

Voortplanting is natuurlijk

In de jaren negentig is het toverwoord “verrijking” ongekend populair geworden. Verrijking beoogt het welzijn van dieren te verbeteren door natuurlijk gedrag te stimuleren.

Natuurlijk gedrag en welzijn horen blijkbaar bij elkaar. De World Zoo Conservation Strategy meldt zelfs dat het behoud van natuurlijk gedrag essentieel is voor de kans van slagen van een herintroductie. Een belangrijk onderdeel van dit natuurlijk gedrag is de voortplanting. Dat begint bijvoorbeeld met krolsheid, nestelgedrag, baltsgedrag, gevolgd door het paren en bij zoogdieren en vogels het grootbrengen van de jongen: in de natuur een regelmatig terugkerend ritueel. We weten echter allemaal dat bepaalde diersoorten oververtegenwoordigd zijn in de dierentuinen. Bekende voorbeelden zijn verschillende katachtigen en berensoorten. Al geruime tijd zien we zelfs overbevolking bij bedreigde soorten waar internationale fokprogramma’s voor bestaan, bijvoorbeeld Sumatraanse tijgers. Moeten we bij al deze “overvloedige” diersoorten anticonceptie toepassen of is de verrijkende werking van het gedrag dat samenhangt met voortplanting zo heilzaam dat euthanasie van adolescent nakomelingen een geaccepteerd alternatief kan worden.

Werkgroep

In Diergaarde Blijdorp is de afgelopen vijf jaar veel over dit onderwerp nagedacht en gediscussieerd. De leeuwenverzorgers, dierenarts Willem Schaftenaar en roofdierencurator Koos Stuster vormden een werkgroep onder leiding van gedragsbiologe Angela Glatston, om een oplossing te vinden voor de “surplus problematiek”. Hierbij werden de leeuwen als voorbeeld nader uitgewerkt. De leden van de werkgroep moesten het eens worden over het beleid ten aanzien van de surplusdieren. In principe waren er vier mogelijkheden:

  1. Dierentuinen organiseren een herintroductieprogramma voor leeuwen.
  2. De surplusleeuwen worden verkocht aan een handelaar.
  3. Maatregelen nemen zodat de leeuwen zich niet voortplanten (anticonceptie), tenzij andere dierentuinen de leeuwen willen hebben (fokken op bestelling).
  4. De surplusleeuwen euthanaseren.

Uiteindelijk oordeelde de werkgroep als volgt: herintroductie behoort momenteel niet tot de mogelijkheden. Leeuwen zijn (nog) niet ernstig bedreigd, waardoor de enorme investeringen die nodig zijn voor een geslaagde herintroductie beter benut kunnen worden voor werkelijk bedreigde diersoorten. De verkoop van de surplusleeuwen aan handelaren werd door de werkgroep terecht gezien als afschuiven van verantwoordelijkheid. Bovendien wil Diergaarde Blijdorp zo min mogelijk met handelaren te maken hebben. Fokken op bestelling is voor leeuwen in ieder geval ondoenlijk. Er zou immers pas een jaar na de bestelling een nest welpen geworpen worden (waarvan de geslachten uiteraard niet vaststaan) en de Diergaarde wil de jongen pas afstaan op een leeftijd dat ze ook in de natuur de groep verlaten. Dat zou inhouden dat pas na vier jaar leeuwen geleverd kunnen worden. Is er een dierentuin die kan bepalen welke leeuwen over vier jaar welkom zijn? Uiteindelijk bleven er dus twee keuzes over: anticonceptie of euthanasie.

Euthanasie mag

De gulden middenweg bleek de meeste draagkracht te hebben. Er werd gekozen voor een combinatie van selectieve anticonceptie en euthanasie. Jonge leeuwen bieden de groep onschatbare verrijking. Daarom vond bijna de gehele werkgroep (op een verzorger na) het belang van de welpen ondergeschikt aan het belang van de gehele groep. Kunnen de jongen niet terecht in een andere goede dierentuin dan is het toepassen van euthanasie acceptabel. Educatie was een bijkomend argument van het toelaten van voortplanting. Moderne dierentuinen proberen hun bezoekers immers optimaal te informeren over hun dieren. Daarom zijn biotoopverblijven zo getrouw mogelijke nabootsingen van de natuurlijke omgeving van dierentuindieren. Door een leeuwengroep zonder jongen te tonen, wordt er een onnatuurlijke situatie gepresenteerd. De bezoekers worden onjuist geïnformeerd. Uiteraard wil de werkgroep dat alle leeuwinnen tegelijk jongen krijgen. Iedere leeuwin zou in haar vruchtbare leven makkelijk acht nesten kunnen voortbrengen (in dierentuinomstandigheden). Dat is natuurlijk niet persé nodig, zelfs onnatuurlijk. In de natuur gaan er immers nesten verloren en raken de leeuwinnen in een slechte conditie door de zware taak van het opvoeden. Daardoor duurt het vaak langer voordat ze vruchtbaar worden. De werkgroep besloot dat een leeuwin in gevangenschap toch minstens een keer een nest jongen moet kunnen grootbrengen. De ervaring, de verandering in rangorde en de zorg zou immers een enorme verrijking opleveren.

Discussiedocument

De bevindingen van de werkgroep worden opgenomen in een intern discussiedocument over de collectieplanning van zoogdieren. De op leeuwen toegespitste conclusie werd herschreven voor “alle” zoogdieren. Er is voorgesteld om alle vrouwtje anticonceptie te geven tijdens het vruchtbare deel van hun leven. Als het mogelijk is, moet de gebruikte methode hen cyclisch laten, zodat ze normaal kunnen paren en paargedrag kunnen vertonen. Met regelmatige tussenpozen kan elk vrouwtje van de anticonceptie afgehaald worden en jongen krijgen. Dit moest volgens een vast schema gebeuren. De jonge dieren mogen dan in de groep blijven tot de leeftijd waarop ze in de natuur de groep zouden verlaten. Op dat tijdstip worden de jongen uit de groep gehaald (nadat alle mogelijke moeite gedaan is om ze bij goede instellingen onder te brengen). Is geen dierentuin bereid deze dieren op te vangen, dan moeten we accepteren dat de jonge dieren worden geeuthanaseerd.  Tegen de tijd dat de jongen van het ene vrouwtje uit de groep worden gehaald, moet een volgend vrouwtje zwanger zijn (dat wil zeggen dat ze een aantal maanden daarvoor van de anticonceptie is afgehaald). De volgende geboorte volgt dan kort daarop. Dit zorgt voor een natuurlijke groepsstructuur met bijna continu jonge dieren in de groep. Bovendien zorgt de aanwezigheid van jonge dieren in de groep dat het leven van de volwassen dieren wordt gestimuleerd en verrijkt. Nadat ieder vrouwtje een van te voren vastgesteld aantal keren jongen heeft gekregen moet de oude groep op non-actief gezet en een nieuwe groep samengesteld worden. Hoe dit gebeurt, hangt af van de betreffende diersoort. Een van de mogelijkheden is dat de volwassen vrouwtjes het laatst geboren vrouwelijke jong houden. Deze jonge vrouwtjes blijven in de dierentuin om een basis te vormen van een nieuwe fokgroep. Bij de resterende oude vrouwtjes kunnen de eileiders afgebonden (gesteriliseerd) worden en bij de groep blijven. Een nieuwe fokman kan dan in de groep geplaatst worden. Het lot van de oude fokman hangt af van de diersoort en de situatie, maar als er geen acceptabele huisvesting aanwezig is, zal hij waarschijnlijk geeuthanaseerd moeten worden.

Emotioneel 

Blijkbaar was het surplusprobleem bij leeuwen nijpender dan bij andere zoogdieren want sinds het discussiestuk werd uitgedeeld, is er nauwelijks op gereageerd door verzorgers. Op zich is dat logisch want de discussie is erg emotioneel. Het is wrang dat de professionele zorg van een verzorger uiteindelijk stopt bij het inslapen van een dier. Dat ligt gevoelig. De te euthanaseren dieren zijn immers zo goed als volwassen, zodat er een emotionele band kan ontstaan tussen de dieren en hun verzorgers (en vaste bezoekers). Euthanaseren heeft dan ook een eng berekend trekje; verzorgers spelen voor god. Niettemin wordt er toch vaak verschil gemaakt per diersoort. We hebben er geen moeite mee om levende vissen aan otters te voeren, maar aaibare konijnen zullen niet snel bij lynxen gezet worden. Blijkbaar is het makkelijker om het ene dier te doden dan het andere. Is dat wel eerlijk? Niemand kan beargumenteren waarom het leven van een mensaap  waardevoller is dan dat van een leeuw. Intelligentie misschien? Dan nog is dat geen doorslaggevend argument; intelligentie is immers geen hogere eigenschap dan bijvoorbeeld de prachtige zang van sommige vogels. De discussie is ronduit moeilijk. Er moet echter een standpunt ingenomen worden. Het collectie beleid zal steeds meer afhankelijk worden van keuze: anticonceptie of euthanasie. Door betere verzorging zijn er immers betere fokresultaten. Bij een groeiend aantal diersoorten zullen er overschotten ontstaan.

Openheid

Zonder de rest van de dierentuin af te wachten, adviseerde de werkgroep om bij de leeuwen een collectiebeleid met selectieve anticonceptie en euthanasie in te voeren. Het “collectie-overleg”, Het orgaan in diergaarde Blijdorp dat beslissingen mag nemen over de collectie, nam dit advies over. In 1996 werden drie welpen geboren. Vanaf dat moment werd de omgang met de pers een klein dilemma. Diergaarde Blijdorp wilde open kaart spelen maar was toch angstig voor onbegrip bij het publiek. In het discussiestuk is geschreven: ”Vooral de reacties van bezoekers zullen in overweging moeten worden genomen, want wanneer de bezoekers de gemaakte keuze niet accepteren, zou een belangrijke bron van inkomsten kunnen wegvallen. Dit zou niet alleen tot financiële problemen kunnen leiden voor de betrokken dierentuindieren, maar hen ook kunnen beknotten in hun activiteiten ten behoeve van bedreigde diersoorten”. De pers werd dan ook niet opgezocht, maar mocht dit onderwerp door de media worden aangesneden dan zou een eerlijk en open antwoord gegeven worden. Dat moment liet niet lang op zich wachten. Het Rotterdams Dagblad raakte aan de praat met dierenarts Willem Schaftenaar en dat resulteerde in een redelijk genuanceerd artikel. Diverse kranten namen het stuk over, waaronder het Nieuwsblad van het Noorden onder de geslaagde kop “Leeuwen leven in een groep, en daar horen jongen bij”. Een paar jaar terug kreeg Burgers’ Dierenpark juist de wind van voren toen zij het onderwerp euthanasie aanroerde, nu bleef het gevreesde onbegrip echter grotendeels uit. Blijkbaar is er een redelijk draagvlak voor euthanasie van dierentuindieren onder streng vastgelegde voorwaarden. De noodzaak valt in ieder geval goed te argumenteren.

Voorwaarden

Samenvattend luidt de conclusie van de leeuwen-werkgroep in Blijdorp als volgt. Euthanasie van surplusdieren is een mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden. Zo kan er geen onderscheid worden gemaakt tussen verschillende diersoorten (de mensaapdiscussie). Het juveniele die moet op een leeftijd zijn dat ze de groep of het moederdier in de natuur zou verlaten, het moet geen stress opleveren en het moet zeker zijn dat het jong nergens anders geplaatst kan worden.